Amsterdam, 14 november 2004
Het theater is als het veld waar de acteur zijn spel speelt. Echter, ook de toeschouwer speelt een belangrijke rol bij de totstandkoming van de ervaring: nadat hij de zaal is binnengetreden, neemt hij, alsof hij een arena is ingelopen, de uitdaging aan. Een uitdaging tussen acteur en toeschouwer die het kader vormt waarbinnen de acteur werkt, nu hij zijn spel niet meer, zoals ooit in een ver verleden wel het geval was, aan de goden opdraagt. Ook de toeschouwer begint namelijk deel te nemen aan het spel als hij het theater binnengaat: op het toneel ziet hij zichzelf op een abstracte manier weergegeven. Hij kijkt naar zijn eigen ik, beschenen door de schijnwerpers, een situatie die voor een bewust toeschouwer behoorlijk riskant en pijnlijk kan zijn.
In “Ik, mijn rozentuin” zien we een schouwspel dat wordt opgevoerd door vier vrouwen, onze alter ego’s, wijzelf neergezet in een ander leven dat we geleid zouden kunnen hebben: er wordt een beroep gedaan op ons geweten en op ons wezen, om op een andere manier te kijken naar onze rollen van vrouw en echtgenote en naar de vrijheid die wij als vrouwen hebben: “morgen ga ik trouwen en dan zal ik vrij zijn” (wat een schok ging er op dat moment door de zaal …).
De vrouwen zijn te zien in een nauw begrensde en stille ruimte, waarbij de stilte slechts wordt verbroken door de stemmen van de actrices en door het gezang waarmee de jonge bruid in spe het publiek verwelkomt. In een misschien iets te zeer voor de hand liggende rolverdeling zien we de actrices, Samya Boualam en Birgitta Hacham (laatstgenoemde heeft de tekst geschreven), geplaatst in een islamitische realiteit, een realiteit waar het publieke en het persoonlijke strikt gescheiden zijn: ook op het toneel zelf vinden we deze scheiding terug (tent – muur – barrière – scherm) die hetgeen wel gezegd wordt scheidt van datgene wat niet gezegd wordt, een afscheiding die ook voor het publiek alles verbergt wat de vrouwen niet willen of kunnen zeggen, terwijl het decor verandert van de openbare ruimte van de markt in het privédomein van vertrouwelijkheid en reflectie waar de vrouwen elkaar ontmoeten.
De dialogen en monologen volgen elkaar op in een schouwspel dat opgebouwd is rondom de prachtige dynamiek van de enscenering van regisseuse Patrizia Filia en rond een representatie van de personages die vorm krijgt vanuit het woord: terwijl de ene actrice ervoor kiest om de betekenis van het woord te laten prevaleren boven de vorm ervan, grijpt de ander zich vast aan het ritme van de gesproken woorden; maar voor beiden geldt dat het nooit de klank of het timbre van de stem is die de essentie van de personages overbrengt.
Het zijn de gedachten, de zorgen en de teleurstellingen aan de ene kant en de verwachtingen, de illusies en de verlangens aan de andere kant die de contouren schetsen van deze vier Arabische vrouwen, ten overstaan van een publiek dat overwegend westers en vrouwelijk is. Dat gebeurt binnen het kader van een duidelijk etnocentrische confrontatie van twee culturen (de setting is Europees net zoals de esthetica en het medium waarmee het geheel gepresenteerd wordt, en ook het publiek dat een oordeel velt over het schouwspel is Europees), die in ieder geval wel de verdienste heeft dat zij ons een blik gunt op de Ander, op datgene wat anders is dan wijzelf.
“Ik, mijn rozentuin”
Tekst: Birgitta Hacham / Regie: Patrizia Filia / met Samya Boualam en Birgitta Hacham.
Geproduceerd door Arpeggio in opdracht van het Amsterdams Centrum Buitenlanders.
De voorstelling is gedurende het seizoen 2004 - 2005 in Nederland te zien in een aantal theaters, culturele centra en wijkcentra.
Foto: Jean van Lingen
|