“Hier ben ik. Mijn naam is Johann Christian Friedrich Hölderlin. Voor vrienden Hölder, of Hölderle, of Fritz, wat u verkiest. Ik werd geboren op 22 maart 1777 in Lauffen. Ik stierf op 7 juni 1843 in Tübingen, te middernacht, het ontsnappen van de maagden, aan een kwaadaardige longontsteking, zeggen de doktoren, maar het was omdat ik er genoeg van had…” Zo - ik moet me bedwingen niet verder te citeren – ving Joop Keesmaat afgelopen vrijdag in de fabriek van Amai zijn “Hölder” aan. Vanaf de eerste zin was duidelijk dat er nauwelijks nog iets fout kon gaan.
Patrizia Filia schreef een prachtige “sonate” voor, van en over de Duitse dichter Hölderling en Keesmaat gaf met zijn poëtische tekstbehandeling het “ruisen der bladeren” alle glans: passend binnen de beste romantische traditie.
Gekleed in het wit doet Hölderlin “postuum” verslag van zijn Werdegang: over zijn vroeg gestorven vader, over het “castrerende moederschap”, zijn imaginaire liefde voor vrouwen, zijn mogelijk latente homoseksualiteit (door Filia op ingenieuze wijze verwerkt in een terzijde - als in een voetnoot), over zijn hang naar artistieke perfectie, dat een verlangen naar het perfecte leven werd.
Getroffen door waanzin en toevertrouwd aan de zorgen van een eenvoudige meubelmaker, ver van zijn intellectueel-aristocratisch milieu, rouwde Hölderlin de tweede helft van zijn leven om de teloorgang van zijn jongensdroom: “Onsterfelijk te worden. Me bij de Vader te voegen”. Een treurnis die al op zijn veertiende was begonnen, toe het winter werd, middenin de zomer: “Daarna groeide in mij het vermoeden, me te hebben teruggebracht tot een speurtocht naar hersenschimmen. Mijn lichaam te hebben verraden door te veel perfectie.”
Keesmaats timbre en blanke présence verlenen de voorstelling de intimiteit van een huisconcert, waarin de solist met de geringste stembuigingen, de teerste stiltes, delicate tempowisselingen en ontroerend kleine gestes zich een meester betoont van de kleine partituur.
Hoewel Filia’s eigen regie van een vergelijkbare soberheid is, vraag ik me toch af of Keesmaat het niet zonder rekwisieten (de portretten van zijn ouders en vriendinnen, het “sociogram” op het magneetbord en vooral de fetisj van zijn lief Suzette) had kunnen stellen. Een acteur van minder kaliber zou mogelijk baat hebben bij dergelijke attributen uit de Wunderkammer; maar Keesmaat heeft meer dan genoeg aan zijn stem, zijn eigen ‘kop’, een wit overhemd en een simpele spot in de juiste kleurtemperatuur.
Een ding is duidelijk: deze voorstelling moet alom geprogrammeerd worden en de tekst ten spoedigste gepubliceerd. Het is al weer een poos geleden dat zo veel eenvoud me zo te pakken had.
© Foto’s Ad Molendijk
|
|